100 jaar Walden

100 jaar Walden

Inleiding 

Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond er in de westerse wereld bij velen onzekerheid over de toekomst. Hoe moest het met de mensheid verder gaan in een wereld waarin industrie en economie steeds belangrijker werden? Zou de nieuwe eeuw het begin van het einde inluiden?

De achttiende-eeuwse levensinstelling van optimisme en vooruitgang was allang voorbij. De natuurwetenschappelijke ontdekkingen begonnen hun vruchten af te werpen en brachten grote veranderingen met zich mee. Producten werden in grotere aantallen èn veel sneller geproduceerd. Boeren trokken van het platteland naar de stad in de hoop daar aan de slag te kunnen. Het aanzicht van veel steden veranderde drastisch. Voor het eerst ontstonden in en rond de stad arbeiderswijken. Niet iedere werkkracht was nodig en het aantal werkelozen nam gestaag toe.

Veel mensen hadden het gevoel dat er iets gedaan moest worden aan de armoedige situatie van de arbeiders. De socialistische beweging groeide, maar ook op particulier initiatief werd er veel ondernomen. Idealistische, anarchistische en socialistische woongemeenschappen schoten als paddenstoelen uit de grond in binnen- en buitenland. Het ging deze wereldverbeteraars niet alleen om het bestrijden van de armoede; zij wilden een verandering in de levenswijze van allen. Een morele verandering was noodzakelijk om de maatschappij weer op orde te brengen. Wanneer iedereen zou beseffen dat een gemeenschappelijk streven hen verder zou brengen dan individuele verlangens, zou het met de wereld een stuk beter gaan.

De kolonie Walden was één van de idealistische initiatieven die aan het eind van de negentiende eeuw ontstonden. In de toen nog uitgestrekte vlakte van ’t Gooi begon de schrijver en arts Frederik van Eeden aan het avontuur van zijn leven. Al enige jaren woonde hij met zijn vrouw in Bussum voordat hij het ruige terrein aan de Franse Kampweg kocht. Hij was niet de enige die ’t Gooi als werkplek uitkoos; in Blaricum en Huizen werden soortgelijke kolonies opgericht.

De kolonie Walden en Frederik van Eeden staan centraal in dit verhaal. De andere woongemeenschappen in ’t Gooi zullen slechts zijdelings aan de orde komen. De reden hiervoor is de gelegenheid waarvoor dit boekje uitgegeven is: in 1998 is het 100 jaar geleden dat Walden opgericht werd. In de korte tijd dat de kolonie bestond – tot 1907 – heeft ze haar sporen in de geschiedenis van Bussum nagelaten. Naast een beschrijving van de persoon Van Eeden en het gedachtegoed rond Walden en het kolonieleven, vindt u achter in het boekje een wandeling en fietsroute langs de plaatsen waar u nog iets van de vroegere activiteiten kunt waarnemen.

Frederik van Eeden (1860-1932)

Op 3 april 1860 werd in Haarlem Frederik Willem van Eeden geboren. Zijn ouders hadden toen niet kunnen bedenken welke vooraanstaande posities hun zoon zou gaan bekleden in het maatschappelijke en culturele leven. Want Van Eeden was enorm veelzijdig. Hij schreef niet alleen romans, poëzie en toneelstukken, ook was hij arts, psychiater, sociaal hervormer en redacteur van het vermaard geworden literaire tijdschrift De Nieuwe Gids. Hij was een bijzondere man, die reeds twee jaar na zijn dood geëerd werd met een naar hem vernoemd museum in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.

De schrijver

Op zestienjarige leeftijd scheef Van Eeden in zijn dagboek dat hij graag schrijver wilde worden. IJdelheid is hem niet vreemd; juist het idee door iedereen gelezen te worden trok hem aan. In zijn studententijd zat hij in de redactie van verschillende tijdschriften, zoals Minerva en Flanor. Daar leerde hij Willem Kloos (1859-1938) en Lodewijk Van Deyssel (1864-1952) kennen, die al snel zijn beste vrienden werden. In 1885 richtte Van Eeden samen met hen en een aantal anderen het tijdschrift De Nieuwe Gids op. Dit tijdschrift zou een belangrijke rol in de Nederlandse literatuur gaan spelen. De jonge dichters en schrijvers zetten zich af tegen de oudere garde van literatoren. Zij wilden bruisende, nieuwe literatuur; geen brave vaderlandslievende en godsdienstige gedichten meer. In de poëzie zijn emoties het belangrijkst en in het nieuwe proza staat waarheidsgetrouwe weergave, het zogenaamde naturalisme, centraal. Onder het pseudoniem ‘Cornelis Paradijs, oud-makelaar in granen’ parodieerde Van Eeden de zoetsappige poëzie van de zogenaamde domineedichters in Grassprietjes of liederen op het gebied van deugd, godsvrucht en vaderland (1885).

In 1887 verscheen Van Eedens eerste grote roman, De Kleine Johannes, één van zijn meest bekende werken. Dit sprookje vertelt over de overgang van de kindertijd naar de wereld van de volwassenen. In Nederland werd het boek een groot succes, maar in het buitenland was men een stuk minder enthousiast. Een Engelse recensent noemde het ‘an awful little prig and duffer’ (vreselijk schoolfrikkerig en onbeholpen). Er volgden nog twee delen van De Kleine Johannes, waarin de kritiek op de maatschappij meer en meer op de voorgrond treedt. Andere bekende werken van Van Eeden zijn Johannes Viator (1892) en Van de koele meren des doods (1900).

In deze laatste roman trouwt het hoofdpersonage Hedwig met de één, maar heeft een ander lief. Het boek deed nogal stof opwaaien omdat er – voor die tijd – schaamteloze passages in stonden. De toezegging van een Amerikaanse uitgever het boek in vertaling uit te brengen werd ingetrokken vanwege deze erotisch getinte stukken. Van Eeden was echter lang niet de meest taboedoorbrekende schrijver van zijn generatie. Een liefde (1888) van zijn vriend Lodewijk van Deyssel, waarin seksualiteit veel explicieter wordt beschreven, vond Van Eeden zelfs ronduit stuitend.

Van Eeden kan niet echt tot de Tachtigers (zoals de groep rond De Nieuwe Gids genoemd wordt) gerekend worden. Al in zijn eerste werken springen de ethische, morele lessen in het oog. Van Eeden was niet zo op de esthetische, kunstzinnige functie van de literatuur gericht als zijn tijdgenoten. Dat blijkt uit het beeld dat Van Eeden had van de taak of het doel van een schrijver.

Literatuur moest volgens Van Eeden niet enkel op esthetiek en schoonheid gericht zijn, maar ook het karakter van de lezer vormen. De schrijver moet daarom een verantwoorde keuze maken omtrent het te behandelen onderwerp en de wijze waarop hij het verhaal vorm wil geven. De gevoelens die een verhaal bij de lezer oproepen, dienen de ziel te zuiveren. Een kunstenaar kan zijn publiek in aanraking brengen met het eigen ‘Zelf’, het onveranderlijke in de mens.

Dat Van Eeden regelmatig als moraalridder optrad, werd hem niet in dank afgenomen. Zeker na de oprichting van Walden raakte hij vervreemd van zijn vroegere vrienden. Op sommige jonge schrijvers bleef hij echter wel grote aantrekkingskracht uitoefenen. Arthur van Schendel (1874-1946) en Jacob Israël de Haan (1881-1924) klopten regelmatig bij Van Eeden aan om raad te vragen.

Nadat Walden in 1907 failliet was verklaard, legde Van Eeden zich meer toe op toneel. Erg populair werden zijn stukken niet. Het grote publiek kende Van Eeden vooral van zijn eerste romans en het experiment met de kolonie. Ook in het buitenland was de waardering voor zijn werk beperkt. Toen Van Eeden rond 1910 een tournee door Amerika en Duitsland maakte, begonnen zijn boeken ook buiten Nederland te verkopen. Maar ook hier gold dat de interesse voor zijn kolonieverleden en De Kleine Johannes het grootst was. Van dit boek verschenen ook de meeste vertalingen, in 1928 zelfs een vertaling in het Chinees.

Geliefde en verliefde vrouwen

In de liefde zat het Van Eeden niet altijd mee. Geheel in de romantische geest van zijn tijd liet hij zich regelmatig meeslepen in problematische relaties. Zijn jeugdliefde Henriëtte van Ortt duikt als personage in zijn boeken op, lang nadat hij met Martha van Vloten (1856-1943) is getrouwd. Van Eeden was in dit eerste huwelijk niet gelukkig. In 1886, het jaar waarin Van Eeden en Martha trouwden, belandde hij in een diepe depressie. Van Eeden had het gevoel dat het kunstenaarschap te zeer in de verdrukking zou komen, nu hij zijn aandacht moest verdelen over zijn huwelijk, artsenpraktijk en schrijverschap.

Het huwelijk met Martha telde meer dalen dan toppen. Toen Van Eeden in 1889 Betsy van Hoogstraten (1849-1939) ontmoette, werd hij al snel verliefd op haar. De liefde was wederzijds, maar Betsy was al getrouwd en moeder van vier kinderen. Ze besloot bij haar man te blijven, waarna Van Eeden er in toestemde dat de relatie platonisch bleef. Ze zochten elkaar nog wel op en schreven brieven. Nadat haar man overleden was, betrok Betsy met haar kinderen een villa ten oosten van het terrein van Walden. Ook financierde zij de kolonie. Martha en Van Eeden waren ondertussen nog steeds getrouwd. In die tijd kregen ze twee kinderen, Paul en Hans. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat Martha tot 1907 bij haar man is gebleven. Ze zag niet zoveel in het gebeuren op Walden en nam ook geen deel aan het kolonieleven.

Van Eeden moet een charismatische man zijn geweest. Regelmatig werd hij omringd door dames die zeer gecharmeerd van hem waren. In 1899 verscheen de dertien jaar jongere zangeres Truida Everts (1873-1952) in zijn leven. Ook zij betrok een huisje op Walden en al snel kregen ze een verhouding. Voor veel vrienden van Van Eeden was dit niet acceptabel. Zij hadden al hun bedenkingen bij eerdere zogenaamde platonische vriendschappen gehad, maar nu ging Van Eeden in hun ogen echt te ver. Uit solidariteit met Martha vertrok een aantal bewoners, zoals de schrijver Adriaan van Oordt (1862-1904) en Ada van Heyningen (een patiënte die eerder bij Van Eeden in huis had gewoond). Beiden waren betrokken geweest bij de oprichting van Walden. Ook Betsy verliet Walden, maar haar vertrek was uit jaloezie. Martha bleef gewoon in de villa De Lelie op het terrein van Walden wonen. Pas in 1907 scheidden Van Eeden en Martha officieel en trouwde de stichter van Walden met Truida Everts.

Passie voor de natuur

Al op jonge leeftijd kreeg Van Eeden oog voor de schoonheid van de natuur. Van zijn vader, die bloemkweker was, kreeg Van Eeden de liefde voor botanie met de paplepel ingegoten. Gezamenlijk trokken zij erop uit, en vader Van Eeden leerde zijn zoon dan veel over de natuur.

Van Eeden hield erg van de natuur rond het Waldenterrein. Wanneer hij tijdens zijn buitenlandse reizen aan Nederland dacht, miste hij de wandelingen door het Spanderswoud en Bantam. In 1923 schrijft hij in een brief aan de bioloog Jac. P. Thijsse dat hij het bos ziet als:

het eenige veilige toevluchtsoord voor mijzelve en voor de vogels in de buurt, het mooiste stukje bosch in het geheele Gooiland, waar altijd nachtegalen zijn en waar ik op goede voet stond met de visschende purperreiger. De paden zijn er dicht gegroeid en het bosch is geheel alleen gelaten sinds jaren. Houd toch met je menschen s.v.p. een wakend oog. Ik gun de Amsterdammers ook wel wat, maar als je ziet, hoe het soms in het Spanderswoud toegaat, waar de grond ’s-Maandagsochtends bezaaid ligt met papieren, dan dunkt me is er reeden om een plekje ongerept te houden, waar de paadjes begroeid zijn.

Van de stad en het stadsleven heeft Van Eeden nooit gehouden. Tijdens zijn studententijd woonde hij in Amsterdam en daar zag hij de verderfelijke invloed die de stad kan hebben van dichtbij. Er ontbrak volgens hem saamhorigheidsgevoel tussen de mensen en de tegenstellingen tussen arm en rijk waren er te groot. In zijn ideale stad woont men in eenheid en gaan natuur, religie, wetenschap en cultuur samen. Die stad, die Van Eeden ‘lichtstad’ noemde, heeft hij nooit werkelijkheid zien worden. Met de kolonie Walden streefde hij een soortgelijk ideaal na.

Socialisme

Aan het einde van de jaren tachtig kreeg Van Eeden het gevoel dat hij zich niet langer afzijdig kon houden van de sociale kwestie. De erbarmelijke toestand in de armoedige wijken van Haarlem en Amsterdam stonden op zijn netvlies gebrand. Er moest actie ondernomen worden. Om een succesvolle maatschappij te realiseren, zou men een gezamenlijk doel voor ogen moeten hebben. Individualisme is een van de zaken waaraan men zich niet moet overgeven. Wanneer iedereen voor zichzelf bezig is, zal er immers nooit eenheid in de samenleving komen. De normen van de mensheid dienden te veranderen, en dat was volgens Van Eeden niet onmogelijk. Ieder mens beschikt zijns inziens over een intuïtief rechtvaardigheidsgevoel, waarop hij of zij aangesproken kan worden. De mens kan zich dus geestelijk ontwikkelen, daarvan was Van Eeden overtuigd.

Een van de belangrijkste personen die in de negentiende eeuw over de misstanden in de samenleving schreven, was Karl Marx. Volgens hem kon alleen een grootse politieke omslag een einde maken aan de ellende van de arbeiders. Van Eeden zag niet zoveel in deze revolutie-idee. Volgens hem was het veel beter mensen persoonlijk aan te spreken. Kleine bewegingen zouden met hun langzame en zachtmoedige strijdwijze na verloop van tijd een grotere invloed uitoefenen.

Het idee van een woongroep trok Van Eeden erg aan. Hij ontwikkelde het idee van de ‘Rijkshoeven’: woonkolonies waar werkelozen in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Van Eeden was niet de enige met dit idee. Elders waren dit soort communes al opgericht. In 1897 bezocht hij regelmatig dergelijke woongemeenschappen, zoals ‘Grooten Batelaar’, een heropvoedingsinstituut van het Leger des Heils voor zwervers en drankzuchtigen en ‘Maatschappij de Veluwe’, waar verschillende families in een gemeenschappelijk huis woonden en deelden in de voorzieningen. Van Eeden wilde alle mogelijkheden bekijken, voordat hij met een eigen kolonie begon.

Ook tijdens de Waldenperiode bleef Van Eeden zich met gebeurtenissen op sociaal gebied bezig houden. De Boerenoorlog in Zuid-Afrika (1899) bijvoorbeeld, greep Van Eeden erg aan. Hij correspondeerde intensief met zijn Engelse vrienden over de situatie daar. In 1903 speelde Van Eeden een grote rol tijdens de spoorwegstaking. De havenarbeiders in Amsterdam weigerden voor een karig loontje te werken waarna de spoorwegarbeiders werden gedwongen hun werk over te nemen. Een groot deel van hen weigerde en ging ook in staking. Staken was echter verboden en voor velen dreigde dan ook ontslag. Van Eeden koos de kant van de stakers en praatte als brugman om de regerende partijen tot een compromis te doen besluiten. Het mocht niet baten, want 2.400 gezinnen raakten brodeloos. Om hen te helpen hield Van Eeden een inzamelingsactie. Bovendien richtte hij in 1904 De Eendracht op. Deze Amsterdamse verbruikscoöperatie had tot doel geld in te zamelen en werk te regelen voor de personen die door de staking werkeloos waren geworden. Enkele stakers kwamen op Walden werken.

Walden (1898-1907)

De naam van de kolonie is ontleend aan het boek Walden, or life in the woods (1854) van de Amerikaan Henry Thoreau (1817-1862). Hij woonde rond 1845 geheel afgezonderd van de buitenwereld aan het meertje Walden in de wouden van Concord, Massachusetts. In het boek beschrijft Thoreau hoe hij zich daar in de wilde natuur staande weet te houden. Van Eeden koos naar eigen zeggen voor de naam Walden als hulde aan de moed en oprechtheid van Thoreau. Pas veel later bleek dat Thoreau voor een deel de gebeurtenissen verzonnen en tot mythische proporties opgeblazen had.

Van Eeden, die al enige jaren in Bussum woonde, wilde daar graag in de buurt blijven. Hij was niet als enige op zoek naar een geschikt stuk land. ’t Gooi was erg in trek geraakt bij Amsterdammers. Rijke kooplieden lieten hier, waar ze tot rust konden komen, hun buitenhuizen bouwen. Toen in 1874 de spoorlijn van Amsterdam via Amersfoort naar Zutphen werd aangelegd, groeide Bussum snel uit tot een groot forensendorp. Vanwege de grote vraag, was de grond prijzig.

Financieel ging het Van Eeden niet zo goed dat hij gemakkelijk een stuk land kon kopen. De artsenpraktijk in Amsterdam waar hij enige tijd werkte, was al langer opgezegd, en ook zijn particuliere patiënten brachten niet veel geld binnen. De opbrengst door verkoop van zijn boeken hield ook niet over. Na onderhandelingen met verschillende landeigenaren, besloot Van Eeden het landgoed Cruysbergen te kopen. Het westelijk deel (6 ha) kostte dertigduizend gulden. Hij leende het geld van zijn vriendin en (ex)patiënte Bertha Zimmerman. Achteraf bleek dat de eigenaar een veel te hoge prijs voor het terrein had gevraagd; de droge heidegrond was niet geschikt voor het verbouwen van groente.

De idealen en de bewoners

In het begin nam Van Eeden zelf de beslissing of iemand tot de kolonie werd toegelaten of niet. Het belangrijkste criterium daartoe was of de potentiële bewoner zich in de filosofie van Walden kon vinden. Men leefde er volgens het principe van gemeenschappelijk bezit. In een lezing eind 1898 legde Van Eeden uit wat hij hiermee bedoelde:

Gemeenschappelijk grondbezit, met niet communistische, maar coöperatieve werk- en verbruiksverdeeling. Ieder hebbe zijn eigen huis en hof, ieder zij geheel vrij in zijn overtuiging, in de beschikking over zijn middelen, in het vragen van loon, in de keuze van werk. Maar de grond komt niemand meer toe dan een ander; zij blijft gemeenschappelijk eigendom van diegenen die er op wonen en die direct of indirect meehelpen aan haar cultuur.

Walden had geen eigenaar of baas, maar gezamenlijk werd besloten wat men wilde bereiken en hoe dat gerealiseerd diende te worden. Verder was het de bedoeling dat er enkel voor eigen gebruik geproduceerd werd. De gedachte hierachter was dat wanneer in eigen levensonderhoud moest worden voorzien, de betrokkenheid bij het werk en het product zou toenemen. Arbeidsvreugde was belangrijk en in een kapitalistische onderneming, met als belangrijkste drijfveer winst, zou daar geen plaats voor zijn.

Deze wat hoogdravende idealen sloegen niet bij iedereen aan. In de eerste jaren woonden er dan ook vooral artiesten en intellectuelen op het terrein, zoals de architect Willem Bauer (1862-1904) en de schrijver Adriaan van Oordt. Daarnaast woonden er enkele arbeiders maar vooral (ex)patiënten van Van Eeden. Een van de bekendste bewoners was de schrijver Nico van Suchtelen (1878-1949), die er (relatief kort) woonde, van juli 1899 tot september 1900. Later werd hij directeur van de Wereldbibliotheek. De periode dat hij op Walden verbleef beschrijft hij in Quia absurdum (1906), dat door velen gelezen werd als parodie op het leven op Walden. Van Suchtelen zelf heeft dit altijd ontkend.

Toch is het moeilijk niet aan Walden te denken bij het lezen van de gebeurtenissen in de kolonie De Harmonie. In een volgende passage, waarin de leider van De Harmonie geportretteerd wordt, is wel iets van de persoon van Van Eeden terug te vinden:

Is hij een zot, een door het leven verbijsterde? Of is er althans iets in hem van een wijze, de wereldoverwinnaar en verbeteraar waarvoor hij zich uitgeeft? Hij is eerbiedwaardig en belachelijk, sympathiek en terugstotend tegelijk.

Ook een andere ex-bewoner, de jurist J.H. de Veer, gaf uiting aan zijn ongenoegen over zijn tijd op Walden in een bundel spotverzen, getiteld Braga op Walden (1902). De voornaamste kritiek van degenen die vertrokken, was dat het leven in de kolonie zo weinig georganiseerd verliep. Pas in 1900 werden er regels opgesteld, waardoor er meer discipline kwam. De werktijden werden vastgelegd en er werd een wekelijkse vergadering ingesteld.

De productie

Op Walden werden niet slechts één of twee verbruiksgoederen geproduceerd. De gehele bevolking moest er immers van kunnen leven, dus verbouwde men groenten, teelde fruit en bakte brood. Ook werden er kippen, bijen en koeien gehouden en later kwam er naast de bakkerij ook een timmerwerkplaats en een chocolade- en suikerverwerkingsbedrijf. De chocolademakers vertrokken na het faillissement in 1907 naar Amersfoort, waar zij een fabriek begonnen onder de naam Walden. Ze waren echte idealisten en maakten chocoladerepen met wikkels waar teksten als ‘dienstweigeraarsreep’ of ‘geheelonthoudersreep’ op stonden.

Hoewel het in eerste instantie de bedoeling was dat er enkel voor eigen gebruik zou worden geproduceerd, kwamen de bewoners van Walden er al snel achter dat dat nauwelijks haalbaar was. Een aantal sectoren, bijvoorbeeld de landbouw, liep niet goed. De grond was veel te dor en zanderig. Het beginsel van enkel voor eigen gebruik produceren, moest men al snel laten varen. Om toch in ieders dagelijkse behoeften te voorzien, werden de producten aan de huizen verkocht. Van Eeden ging zelf ook venten, en trok met een groentekar door Bussum. De meer verkoopgerichte aanpak van de productie bleek ook uit de beslissing wit brood te gaan produceren. In eerste instantie wilde men dat niet, wit brood was immers luxe brood. Maar omdat de klanten erom vroegen, gingen de bakkers ook wit brood bakken. Door de commercialisering van Walden, werd het contact met de overige kolonies in Blaricum en Laren intensiever. Ook daar werden producten gemaakt, die op de markten verkocht werden. Regelmatig was er ruzie over de afzetgebieden. De afspraak was dat Blaricum producten leverde aan Bussum en Walden aan Hilversum. Maar Walden lag dichterbij voor de Bussummers, en dus verliep de verkoop daar bijna automatisch.

In 1901 werd de Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit opgericht (GGB). Ze verbond verschillende woongemeenschappen met elkaar, zodat er beter op elkaar afgestemd kon worden gewerkt. Het doel van de GGB was om elders in het land nog meer productieve associaties op te richten. In grote steden, zoals Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Rotterdam en Leeuwarden kwamen afdelingen van de GGB. Ook gaf de GGB een gemeenschappelijk blad uit, De Pionier, waarin vanaf 1902 allerlei socialistische en communistische onderwerpen aan de orde kwamen. Door dit tijdschrift werden de kolonies door de sociaal-democraten een stuk serieuzer genomen. Bovendien stelde De Pionier de koloniebewoners in de gelegenheid direct op misverstanden van buitenaf te reageren.

Het meest succesvolle product van Walden was het brood. Tot in de Zaanstreek kwamen er depots van bakkerij Walden. De andere producten brachten nauwelijks iets op. Tussen de bakkers en de rest van de bewoners ontstonden onenigheden. Gemaakte winst moest eigenlijk in de noodlijdende sectoren worden gestopt, maar de bakkers weigerden hun verdiende geld in een bodemloze put te gooien. In 1906 kwamen ze in opstand en betrokken elders in Bussum een pand, waar zij hun bedrijf voortzetten.

Reacties van de buitenwereld

Voor velen die in de omgeving woonden, was het Waldengebeuren een ware attractie. Op zondag kwam men zelfs uit Amsterdam om een dagje naar de ‘holbewoners’ te kijken. Het moet voor de negentiende-eeuwers wonderlijk zijn geweest dat er mensen waren die er voor kozen in hutten te leven, die voor ongeveer de helft in de grond lagen.

Ook met hun kleding vielen de bewoners van Walden op. De vrouwen droegen een gele of bronsgroene jurk en de mannen manchesterpakken. Uit gezondheidsoverwegingen liep iedereen op sandalen. Van Eeden besefte dat men zich buiten de kolonie een ander beeld van Walden vormde dan hij voor ogen had:

[…] van vijandelijke zijde [tracht] [men] bij voorkeur ook Walden als een ‘modern klooster’ van ‘natuur- of oermenschen’ […] te brandmerken.

In Bussum en omstreken deden veel geruchten de ronde over hoe het er op Walden aan toe ging. Toen eind 1899 een van de bewoners zelfmoord pleegde, leken de roddels bewaarheid te worden. De burgemeester, veldwachter en gemeentedokter van Bussum spoedden zich naar Walden om de situatie te inspecteren, maar keerden enigszins gerustgesteld weer naar huis.

De geestelijke en lichamelijke toestand van de bewoners liet niettemin nogal eens te wensen over. Er werd ruzie gemaakt over werkuren, luidruchtige kinderen en onderlinge relaties. De sfeer was soms te snijden en bij tijd en wijle waarde er een steenpuisten-epidemie door de kolonie of klaagden de bewoners over maag- en buikpijn. Een groep geheelonthouders, vegetariërs en psychiatrische patiënten die ongehuwd samenwoonden? Dat kon nooit goed gaan, dachten velen. Uiteindelijk zouden ze gelijk krijgen.

Het einde

De financiële problemen groeiden Van Eeden boven het hoofd. Vanaf de oprichting leende Van Eeden regelmatig van zijn moeder en vrienden geld om de zaak te kunnen bekostigen. De gevolgen van de spoorwegstaking, zoals de inzamelingsactie en de oprichting van De Eendracht, waren net te veel van het goede. Van Eeden had niet alleen zijn eigen geld erin gestoken, daarnaast leende hij ook een grote som geld bij de Kredietbank.

In mei 1907 was het einde van Walden een feit. De oorzaak hiervan lag niet alleen in de financiële problemen. Hoe prachtig de idealen ook waren, in de praktijk bleken ze moeilijk uit te voeren. In de ruim negen jaren dat de kolonie bestond, veranderde de samenstelling van de bevolking voortdurend. Eerst woonden er intellectuelen, die niet geschikt waren voor het zware werk, vervolgens een combinatie van arbeiders en intellectuelen die ook niet slaagde. De arbeiders vonden dat de anderen hun handen ook wel eens uit de mouwen mochten steken, in plaats van op stoelen te zitten filosoferen. ‘Waar Allen Luieren, Daar Eet Niemand, Nochtans Eet Die Luiert Als Wij’ was een veelgehoorde kreet. Dankzij het stroompje ’t Luije Gat, dat langs het terrein liep, waren de grappen niet van de lucht.

Het ideaal van Van Eeden, het uiteindelijke samensmelten van intellect en arbeid, bleek niet haalbaar. Verder waren er tal van persoonlijke conflicten, waardoor mensen besloten te vertrekken. Een van de aanstichters daarvan was, wellicht deels onbewust, Van Eeden zelf. Zijn affaires met verschillende vrouwen werden hem aangerekend, daarnaast plaatsten de bewoners vraagtekens bij het financiële beheer. Regelmatig reisde Van Eeden naar het buitenland om vrienden en kennissen op te zoeken. Waar hij het geld vandaan haalde, was voor de achterblijvers onduidelijk. Bovendien vonden zij het onredelijk dat hij, terwijl de rest hard werkte, tijd had om op vakantie te gaan.

Later zou Van Eeden altijd spreken over ‘het experiment’, alsof hij het niet zo erg vond dat zijn ideaal mislukt was. Het is moeilijk voor te stellen dat het fiasco hem koud liet. Te meer omdat hij zich ook na de Waldenperiode voor soortgelijke initiatieven bleef inzetten. In februari 1908 vertrok Van Eeden naar Amerika waar hij een groot aantal lezingen over zijn ervaringen met ‘de proefonderneming’ Walden hield. Met financiële steun van een aantal bedrijven werd The Coöperatieve Company of America opgericht. Boeren kregen land om te bewerken en materiaal daarvoor aangeboden. In Amerika was men zo onder de indruk van Van Eeden dat in North Carolina de Van Eeden Colony werd gesticht. Deze woongemeenschap werd geen succes, de organisator meldde dat in 1921. Een organisatie die Joodse vluchtelingen uit Europa wilde opvangen kocht in 1939 de grond op.

In 1909 nam Van Eeden het besluit op Walden te blijven wonen. Een groot deel van het terrein werd verkocht om schulden te kunnen afbetalen. De rest van het terrein trachtte Van Eeden renderend te maken door hutjes en huizen te verhuren. Nog steeds kwamen er geestverwanten logeren in de villa Cruysbergen die nu omgedoopt was tot ‘Pension Walden’. Van Eeden is tot zijn dood op Walden blijven wonen.

De laatste levensjaren van Van Eeden waren zwaar voor hem. Geestelijk ging hij sterk achteruit. Hij leed aan geheugenverlies en was bij vlagen hypochondrisch. De laatste maanden kon hij niet spreken en hij herkende zijn familie en vrienden niet meer. Op 16 juni 1932 stierf Van Eeden. Na de uitvaartdienst in de Sint Vituskerk in Bussum werd hij op het rooms-katholieke kerkhof begraven. Zo eindigde het bestaan van een schrijver, die tegelijk boer wilde zijn.


Foto bovenaan de pagina is afkomstig uit het archief van de Historische Kring Bussum.

Voor diegenen die meer willen weten over Frederik Van Eeden en de kolonie Walden volgt hier een beperkte literatuurlijst:

J. Fontijn, Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901. Amsterdam: Querido, 1996.

J. Fontijn, Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901. Amsterdam: Querido, 1990.

A.C.J. de Vrankrijker, Onze anarchisten en utopisten. Bussum: Fibula-Van Dishoeck, 1972. J.S. de Ley en B. Luger, Walden in droom en daad. Amsterdam: Huis aan de drie grachten, 1980.